6.3 vraagwoorden.
just as in the Dutch there are many different words in English that allows you a question can start. the meaning and its use is sometimes very different.
who =hoe who is that guy? wie is die vent?
what =wat/welke / hoe / waar what is that? wat is dat?
what = " what soap do you use? welke zeep gebruik je?
what = " what does she look like? hoe ziet ze eruit?
what = " what are you looking for? waar zoek je naar?
which = welke which of the two do you prefer? welke van de twee heb je liever?
where = waar where are my keys? waar zijn mijn sleutels?
when =wanneer when is your birthday? wanneer ben je jarig?
why =waarom why are you so quiet? waarom ben je zo stil?
how = hoe how are you today? hoe gaat het met je vandaag?